Gerrit Thomas Rietveld werd in Utrecht geboren op 24 juni 1888, als tweede van zes kinderen van meubelmaker Johannes Cornelis Rietveld (1860-1933) en Elisabeth van der Horst (1860-1927). Het was een streng gereformeerd gezin.
Gerrit Rietveld vertelde: ‘Ik was (me) al heel vroeg bewust van de betrekkelijkheid van alles wat we waarnemen, waarderen en taxeren. Wat mijn moeder het mooiste en het beste in het leven vond, vond mijn vader slecht en zondig. We waren opgevoed met de plicht het goede te doen en het kwade te laten, het stoffelijke was laag en slecht en het geestelijke was hoog en goed’.
In 1900, hij was toen 11 jaar oud, kwam hij in de leer bij zijn vader in de meubelwerkplaats.
Vanaf 1904 volgde hij avondcursussen bij ‘Het Kunstindustrieel Onderwijs der Vereeniging het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid te Utrecht’. Hij kreeg er lessen in tekenen, schilderen, boetseren, vaktekenen en stijl- en ornamentleer. Een van zijn docenten was P.J.Houtzagers, in die tijd in Utrecht een bekend architect. In de jaren 1904-1908 volgde hij avondcursussen kunstindustrieel onderwijs en overdag was hij werkzaam in de edelsmid werkplaats van de juwelier C.J.A. Begeer.
In de periode 1909-1913 was hij daar in dienst en ontwierp showrooms in de Barok en Rococo stijlen Lodewijk XIV en XV. Daarna was hij werkzaam in het atelier van deze firma als ontwerper van zilverwerk, medailles, sieraden, emailleerwerk e.d. Daar werkten ook Erich Wichmann en Jan Eisenloeffel. Beiden hebben in de avant-garde van de beeldende en toegepaste kunsten een belangrijke rol gespeeld.
In die tijd volgde hij ook een avondcursus bij architect P.J.C. Klaarhamer. Deze inspireerde Rietveld vooral met zijn meubelontwerpen.
Willem, de twee jaar jongere broer van Gerrit, studeerde klassieke talen aan de Universiteit van Utrecht en volgde ook colleges filosofie. Het ligt voor de hand dat Gerrit tijdens hun gesprekken kennis maakte met het werk van Spinoza, Kant, Hegel, Schopenhauer en Nietzsche.
In 1911 trouwde Gerrit met de verpleegster Vrouwgien Hadders (1883-1957). Hun eerste kind werd in 1913 geboren, er zouden er nog vijf volgen.
Vanaf 1912 was Rietveld lid van de Utrechtse vereniging voor beeldende kunstenaars, het ‘Schilder- en teekenkundig genootschap Kunstliefde’. Later werd hij ook lid van het vooruitstrevende gezelschap ‘Voor de Kunst’. Bij dit gezelschap ontmoette hij waarschijnlijk ook Charley Toorop, toen zij daar in 1915 exposeerde.
Rietveld opende in 1917 zijn eigen meubelmakerij aan de Adriaen van Ostadelaan.
Hij raakte bevriend met een van zijn opdrachtgevers, de architect H.G.J Schelling, die hem in contact bracht met het werk van de schrijver en wijsgeer Tagore. Daarbij kwam Gerrit los van het geloof. Hij probeerde tevergeefs om zijn vrouw bij zijn ontwikkeling te betrekken. Vrouwgien bleef tot het eind van haar leven haar geloof trouw en las vrijwel dagelijks in de bijbel.
Begin 1919 kwam Gerrit via de architect Robert van ’t Hoff in contact met leden van de Stijlgroep, onder wie Theo van Doesburg, Bart van der Leck, J.J.P. Oud en Jan Wils. Rietvelds ontwerp van de ‘rood-blauwe stoel’, die toen nog bruin gebeitst was, had hun aandacht getrokken en hij werd medewerker van het tijdschrift ‘De Stijl’.
In 1920 ontwierp Rietveld de inrichting van een modelwoning in een woningblok van de architect J.J.P. Oud in Spangen, Rotterdam. De jaren daarna ontwierp en verrichtte hij verbouwingen, ontwierp tentoonstellingen en winkelpuien. Hij maakte kennis met Bruno Taut, Kurt Schwitters en El Lissitzky.
De meubelwerkplaats droeg hij in 1924 over aan Gerard van de Groenekan. Zelf vestigde hij zich in 1925 als architect in het zojuist gebouwde Rietveld Schröderhuis aan de Prins Hendriklaan te Utrecht. Dit was het eerste huis dat Rietveld ontwierp, in opdracht van mevrouw Schröder. Het trok direct internationale aandacht.
Aanvankelijk kreeg hij weinig architectuur opdrachten en bleef Rietveld tentoonstellingen ontwerpen en inrichten. In Nederland, maar ook in het buitenland, zoals in Moskou en Stuttgart.
Hij maakte een aantal ontwerpen samen met Truus Schröder. Zij ondersteunde hem in die jaren ook financieel; zij hadden waarschijnlijk vanaf begin jaren ’20 een relatie die tot het eind van hun leven zou duren. Daar werd nooit over gesproken, maar het was een publiek geheim. Vrouwgien had geen enkele waardering voor het werk van haar man. Bovendien was zij ziekelijk en, mede door de omstandigheden, ongelukkig. Gerrit kwam wel iedere dag naar huis, zodat er voor de buitenwereld niets veranderde door zijn relatie met Truus.
Rietveld was een van de oprichters van de CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) in 1928. Een jaar later vormde hij samen met Mart Stam de Nederlandse afvaardiging naar het CIAM congres ‘Die Wohnung für das Existenzminimum’ in Frankfurt am Main.
In 1933 verhuisde het architectenbureau naar de Oudegracht 55 in Utrecht.
Tijdens de dertiger jaren kreeg Rietveld vooral opdrachten voor het ontwerpen van woonhuizen voor vrienden, bekenden, kunstenaars en intellectuelen. Aan het eind van het decennium werd het aantal opdrachten minder, mede door de slechte economische tijden.
In 1936 verbouwde hij de bioscoop Vreeburg in Utrecht en bouwde daarboven een appartement voor zijn gezin. Het was één grote ruimte met alleen gordijnen als afschermingen van ‘slaapkamers’.
In het begin van de oorlog bouwde hij nog twee huizen, het zomerhuis Verrijn Stuart in Breukelen en het huis Nijland in Bilthoven.
Eind 1941 werd door de bezetter de Nederlandse Kultuurkamer opgericht. Gerrit weigerde zich te melden, met als gevolg dat hij niet verder kon werken als architect. Hij werd op een bepaald moment ook door de Duitsers gezocht wegens illegale activiteiten. Hij maakte valse persoonsbewijzen. Hij trok rond in Limburg waar hij tekeningen maakte van kastelen en boerderijen. Hij was eveneens enige tijd ondergedoken bij zijn vriend de arts/fotograaf Nico Jesse in Ameide (Zuid-Holland). In dezelfde periode ontwierp hij enkele meubels. Zoals de aluminiumstoel uit één stuk, een prototype voor machinale productie in vulkaanfiber of andere materialen. Industriële productie bleef helaas uit tot op de dag van vandaag.
Intussen probeerde Rietvelds zoon Jan naar Engeland te vluchten, maar werd in Frankrijk gevangen genomen en verbleef daar in een concentratiekamp. Zoon Gerrit jr. zat opgesloten in kamp Vught en de jongste zoon Wim in kamp Amersfoort. De oudste dochter Elisabeth (Bep) was in 1937 naar Indonesië geëmigreerd. Zij woonde in Batavia en verbleef vanaf 1943 met haar drie kinderen in verschillende Japanse interneringskampen. Alle kinderen en overige familieleden overleefden de oorlog.
Gerrit Rietveld kreeg na de oorlog pas in de jaren ’50 weer meer architectuuropdrachten. Dit na jaren te hebben geleefd van tentoonstellingsontwerpen en lesgeven.
Een benoeming tot directeur van het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam, de latere Rietveld Academie, ging niet door. Willem Sandberg, die toen directeur was van het Stedelijk Museum in Amsterdam en gedelegeerde van de gemeente in het schoolbestuur, vond hem de beste kandidaat. Een aanbevelingsbrief gesteund door 26 prominente Nederlanders had geen effect. De minister weigerde hem te benoemen, waarschijnlijk vanwege zijn communistische sympathieën. Als officiële reden werd gebrek aan bevoegdheid aangegeven.
In 1948 kreeg Rietveld met o.a. Aldo van Eyck, Mart Stam en Cornelis van Eesteren de opdracht een stedenbouwkundig plan voor het dorp Nagele in de Noordoostpolder te maken. Het eerste plan werd in 1949 positief ontvangen. Dit was mede gebaseerd op de door Rietveld aan de orde gestelde verhouding tussen individu en gemeenschap en zijn voorstel beide werelden in elkaar te laten doordringen. Bij de tweede fase was hij nauwelijks betrokken. Wel ontwierp hij daar toen een sociaal woningbouwproject, samen met zijn zoon Jan.
De Stijl tentoonstelling van 1951 in het Stedelijk Museum te Amsterdam werd mede door Rietveld ontworpen. De expositie werd ook getoond tijdens de Biënnale in Venetië van 1952 en in New York in het MOMA. Naast de schilderijen van Piet Mondriaan, Bart van der Leck en Theo van Doesburg hingen er foto’s van de architectuur van J.J.P. Oud en aquarellen van de gevels van het Schröderhuis. Ook waren er de rood-blauwe stoel, het buffet uit 1919, de Berlijn stoel, de militaire stoel, militaire kruk en de buizenlamp te zien.
Rietveld kreeg hierna opdrachten van de Staat der Nederlanden: het ontwerp van het Nederlandse Paviljoen voor de Biënnale in Venetië, de perskamer in het hoofdgebouw van de Unesco in Parijs en het ontwerp voor het voetstuk van de slinger van Foucault in het gebouw van de Verenigde Naties in New York.
Hij ontwierp in totaal ruim 100 particuliere huizen, drie sociale woningbouwprojecten en een tiental grotere bouwwerken, waaronder de Julianahal in Utrecht, Weverij de Ploeg in Bergeijk, de kunstacademies in Arnhem en Amsterdam en het van Gogh Museum in Amsterdam. Hij bleef zijn hele leven meubels ontwerpen, in totaal ruim 350.
Daarnaast was Rietveld van 1944 tot 1955 docent Architectonisch Ontwerpen aan de Academie van Bouwkunst te Amsterdam, van 1947 tot 1951 aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam en in de periode 1948-1951 ook aan de Stichting Voortgezet Bouwkunst Onderricht te Arnhem.
Van 1950 tot 1954 was hij docent Praktische Esthetica en Vormgeving aan de Academie van Beeldende Kunsten in ’s-Gravenhage.
In 1961 werd de maatschap Rietveld, Van Dillen en Van Tricht opgericht.
Begin 1964 kreeg Gerrit Rietveld een eredoctoraat toegekend door de Technische Hogeschool te Delft. Kort daarna benoemde de Bond van Nederlandse Architecten hem tot erelid.
Rietveld bleef zijn hele leven in Utrecht wonen. Na de dood van zijn vrouw in 1957 trok hij in bij Truus Schröder in het huis dat hij voor haar ontworpen had.
Op 25 juni 1964 overleed hij in het Rietveld Schröderhuis te Utrecht, één dag na zijn 76e verjaardag.