Sinds 2000 staat het huis op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO.
Rietveld bleef zijn hele leven, zoals hij dat noemde, kleine dingen maken: meubels, stoelen, als ruimtelijke constructies om daarin allerlei problemen op te lossen, die hij in de architectuur weer goed kon gebruiken. Aanvankelijk was dat noodgedwongen, omdat hij maar weinig opdrachten kreeg. Hij zei daarover:
‘We hebben allerlei kleine dingen moeten maken omdat men over het algemeen daar [zijn architectuur ontwerpen] nog niet aan toe was. Want u weet wel als je wat nieuws wil of je dat nou doet in de politiek of je doet het in de schilderkunst of je doet het in de beeldhouwkunst of in de architectuur, het nieuwe dat breekt met het oude en dat heeft dus iets onharmonisch. De harmonie van het verleden waar men aan gewend is dat wordt doorbroken en dan komt er een bepaalde tegenstand en die tegenstand moet je langzamerhand overwinnen, och, niet met, niet met te veel opzet. Maar je kunt het niet laten dus je gaat maar door, (en) hoewel ik het nu wel zie als een lijn die door mijn hele levenswerk heen loopt, maar dat heb ik toen helemaal niet geweten natuurlijk, dat voelt u wel. Ik heb allerlei probeersels gemaakt van stoelen dus eerst maar kleine dingen gemaakt en daar heb ik allerlei verschillende problemen in opgelost die ik later in de architectuur geweldig goed kon gebruiken. Dat kun je natuurlijk niet zo zien dat daar problemen in opgelost kunnen worden voor een groot gebouw bijvoorbeeld. En toch doe je dat omdat je geen andere gelegenheid hebt. Een gebouw ontwerp je eigenlijk vanuit een bepaalde constructie en uit alle eisen die aan zo’n gebouw gesteld worden en die heb je niet als je nou op je eentje een gebouw gaat ontwerpen, dan is dat een studie die is geen cent waard. Ik heb ook altijd (dus) volop in het leven gestaan, ik heb nooit studies gemaakt naast de opdrachten. En dat is eigenlijk heel goed. Je gaat daardoor niet fantaseren. Je blijft met je benen op de grond en als architect is dat natuurlijk heel erg nodig. Over het algemeen heb ik het meeste villa’s en buitenhuizen gebouwd. En dat was natuurlijk vreselijk aardig om de eisen van het wonen goed te leren kennen. Want iemand die wat geld over heeft om een stuk grond te kopen en een huis te bouwen voor zichzelf, die doet dat zo’n beetje voor z’n leven en die wil heel z’n levensopvatting daarin verwerken en van al die mensen leer je wat. Hoewel ikzelf helemaal niet zo veeleisend ben heb ik van die mensen helemaal geleerd hoe een mens hoort te wonen en hoe je dat het beste kon doen. En dat heb ik dan later kunnen toepassen ook in de volkswoningbouw en zelfs in de woningwetwoningen maar dat kan natuurlijk maar bij hele kleine stukjes en brokjes verwezenlijkt worden, want dat is een hele zuinige beweging’.