Menu

DE VOOROORLOGSE JAREN (1924-1945)

In 1924 droeg Rietveld de meubelwerkplaats over aan Gerard van de Groenekan, een medewerker van de meubelmakerij vanaf het eerste begin. Zelf vestigde hij zich in 1925 als architect in het dan zojuist door hem gebouwde Rietveld Schröderhuis aan de Prins Hendriklaan te Utrecht. Het is in nauwe samenwerking met de opdrachtgeefster Truus Schröder-Schräder ontworpen.

Dit huis trok direct internationale aandacht, een ontwerp waarin hij zowel de ideeën van De Stijl met betrekking tot de begrippen functie, constructie, vorm en ruimte verwerkte, alsook die van het functionalisme.

Zelf zei hij over dit ontwerp: ‘Het huis was een studie voor het nieuwe. De hoofdzaak was dat we niet meer werkten met de bouwmassa, maar met de innerlijke ruimte die naar buiten voortgezet kon worden. Ook geen vaste wanden, maar schuifwanden. Hier vanuit is al het andere werk ontstaan’.


‘De hoofdzaak was dat we niet meer werkten met de bouwmassa, maar met de innerlijke ruimte die naar buiten voortgezet kon worden’

Sinds 2000 staat het huis op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO

Rietveld bleef zijn hele leven, zoals hij dat noemde, kleine dingen maken: meubels, stoelen, als ruimtelijke constructies om daarin allerlei problemen op te lossen, die hij in de architectuur weer goed kon gebruiken. Aanvankelijk was dat noodgedwongen, omdat hij maar weinig opdrachten kreeg. Hij zei daarover:

‘We hebben allerlei kleine dingen moeten maken omdat men over het algemeen daar [zijn architectuur ontwerpen] nog niet aan toe was. Want u weet wel als je wat nieuws wil of je dat nou doet in de politiek of je doet het in de schilderkunst of je doet het in de beeldhouwkunst of in de architectuur, het nieuwe dat breekt met het oude en dat heeft dus iets onharmonisch. De harmonie van het verleden waar men aan gewend is dat wordt doorbroken en dan komt er een bepaalde tegenstand en die tegenstand moet je langzamerhand overwinnen, och, niet met, niet met te veel opzet. Maar je kunt het niet laten dus je gaat maar door, (en) hoewel ik het nu wel zie als een lijn die door mijn hele levenswerk heen loopt, maar dat heb ik toen helemaal niet geweten natuurlijk, dat voelt u wel. Ik heb allerlei probeersels gemaakt van stoelen dus eerst maar kleine dingen gemaakt en daar heb ik allerlei verschillende problemen in opgelost die ik later in de architectuur geweldig goed kon gebruiken. Dat kun je natuurlijk niet zo zien dat daar problemen in opgelost kunnen worden voor een groot gebouw bijvoorbeeld. En toch doe je dat omdat je geen andere gelegenheid hebt. Een gebouw ontwerp je eigenlijk vanuit een bepaalde constructie en uit alle eisen die aan zo’n gebouw gesteld worden en die heb je niet als je nou op je eentje een gebouw gaat ontwerpen, dan is dat een studie die is geen cent waard. Ik heb ook altijd (dus) volop in het leven gestaan, ik heb nooit studies gemaakt naast de opdrachten. En dat is eigenlijk heel goed. Je gaat daardoor niet fantaseren. Je blijft met je benen op de grond en als architect is dat natuurlijk heel erg nodig. Over het algemeen heb ik het meeste villa’s en buitenhuizen gebouwd. En dat was natuurlijk vreselijk aardig om de eisen van het wonen goed te leren kennen. Want iemand die wat geld over heeft om een stuk grond te kopen en een huis te bouwen voor zichzelf, die doet dat zo’n beetje voor z’n leven en die wil heel z’n levensopvatting daarin verwerken en van al die mensen leer je wat. Hoewel ikzelf helemaal niet zo veeleisend ben heb ik van die mensen helemaal geleerd hoe een mens hoort te wonen en hoe je dat het beste kon doen. En dat heb ik dan later kunnen toepassen ook in de volkswoningbouw en zelfs in de woningwetwoningen maar dat kan natuurlijk maar bij hele kleine stukjes en brokjes verwezenlijkt worden, want dat is een hele zuinige beweging’.

De eerste jaren van zijn bestaan als architect kreeg hij nog weinig opdrachten. Hij bouwde enkele huizenblokken in Utrecht, zoals aan de Erasmuslaanlaan (1930 en 1934) en aan de Schumannstraat (1931-1932).

Rietveld ontwierp rond 1930 een blok van vier woonhuizen in Wenen, als een van de weinige buitenlandse architecten in het kader van een internationale Bauausstellung, de Werkbundsiedlung. Hij kreeg deze opdracht van de architect Josef Frank.

Vanaf het einde van de twintiger jaren ontwikkelde Rietveld een voorliefde voor de volkswoningbouw, een woning voor de massa, liefst industrieel geproduceerd, om het leven goedkoper en aangenamer te maken. Het experimenteren met industriële bouw begon bij de garage met chauffeurswoning aan de Waldeck Pyrmontkade in Utrecht in 1927.

Rietveld schreef over dit ontwerp in het avant-garde blad i10: ‘Met deze bouw is getracht een stap nader te komen tot het fabrieksmatig vervaardigde huis’. Het was zijn eerste experiment met een industrieel, prefab vervaardigd woonhuis. Een structuur van stalen profielen, gevuld met in de fabriek geproduceerde, geglazuurde betonnen gevelelementen van drie bij één meter. Rietveld beschreef het zelf als een ‘proeve voor industrialiseering der bouw’. Het was een revolutionair experiment, zeker gezien de tijd waarin dit plaatsvond.

Hierna volgden er plannen voor volkswoningbouw, eveneens vaak bedoeld voor industriële productie. Rietveld schreef in 1929 in i10: ‘De zakelijke architectuur moet recht op het doel af gaan. We moeten helpen het leven te vereenvoudigen, te verlossen van overtolligheden. Het werk dat overblijft verlichten door overleg, mechanisatie en het bouwvak maken tot een goed georganiseerd industriebedrijf met een minimum aan passief en dwangwerk, om plaats te geven aan de vrije mensch ….’.

Rond 1928 ontstond het idee voor het Kernhuis. In die kern zijn de voordeur, het trappenhuis, toilet, keuken, badkamer en de water-, gas- en elektriciteitsvoorzieningen opgenomen.

De kern zou fabrieksmatig vervaardigd kunnen worden en op de bouwplaats kon de rest op ambachtelijke wijze  toegevoegd worden in verspringende verdiepingen om de gebruiksruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het is een huis zonder gangen, met de trap als enige verkeersruimte. Ook de ruimte tussen de voordeur en de trap is een gebruiksruimte, geen gang of hal. Zo is alle ruimte efficiënt benut. Helaas heeft Rietveld de kernhuisplannen niet kunnen verwezenlijken. Alleen het sociale woningbouwproject in Reeuwijk (1958) heeft kenmerken van dit principe.

In 1928 was Rietveld een van de oprichters van het CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) en in 1929 vormde hij samen met Mart Stam de Nederlandse afvaardiging naar het CIAM ‘Die Wohnung für das Existenzminimum’ in Frankfurt am Main.

Rietveld was een van de pioniers van Het Nieuwe Bouwen. Al vroeg had hij duidelijke opvattingen over architectuur: ervaren van de ruimte, prefabricatie om huizen (en ook  meubels) voor iedereen beschikbaar te maken en vermijding van het overbodige om zo de ruimtewerking te optimaliseren.

Daarbij ging Rietveld steeds verder in het opheffen van de grenzen tussen binnen en buiten, ook maakte hij vaak gebruik van nieuwe technieken. Een subtiel spel van verhoudingen, de zorgvuldig geleide lichtinval en de sobere afwerking zijn kenmerkend voor zijn huizen en gebouwen.

Belangrijk in het werk van Rietveld, naast de ononderbroken ruimte en het licht, is de maateenheid. Hij zei hier zelf over: ‘Goed begrepen en werkelijk streng doorgevoerd werken volgens maateenheden geeft aan het bouwwerk een kristallen helderheid. Als u een gebouw ziet dat streng volgens een maateenheid is gemaakt, dan ziet u eigenlijk aan het gebouw niets, maar u ondergaat een helderheid die u nergens anders vindt. Dit moet niet alleen in de lengte en breedte zijn, maar ook in de hoogte’.

In de dertiger jaren bouwde Rietveld woonhuizen voor particulieren, vooral mensen uit zijn vriendenkring, kunstenaars, intellectuelen. Mensen die zijn ontwerpen wisten te waarderen.

Huis Székely in Santpoort, gebouwd in 1934, toont een geraffineerde combinatie van rechthoekige en ronde vormen.


Huis Hildebrand (1935) in Blaricum heeft een op een vierkant gebaseerde plattegrond, met cirkelvormige en rechthoekige aanbouwen en een plantenkas tegen de achtergevel. De grote glasoppervlakken zijn gevat in stalen kozijnen en de bakstenen muren zijn wit gepleisterd.

Keuken en woonkamer zijn van elkaar gescheiden door een kastenwand met doorgeef-mogelijkheid. De keuken heeft een houten liftje om levensmiddelen in de grond te koelen. De woonkamer kan met een triplex harmonicawand in tweeën worden gedeeld. Deze toepassing is ook in de grootste slaapkamer aanwezig. Schuifdeuren voor de wc en badkamer geven ruimtebesparing. Dergelijke oplossingen zijn in veel huizen van Rietveld te zien.

‘Als u een gebouw ziet dat streng volgens een maateenheid is gemaakt, dan … ondergaat u een helderheid die u nergens anders vindt.’

In 1936 verbouwde Rietveld de Utrechtse bioscoop Vreeburg. De gevel werd bekleed met melkglas waarachter lichtbakken waren aangebracht. ’s Avonds werden hierdoor de op het glas door hem ontworpen letters ‘Bioscoop Vreeburg’ zichtbaar.

Het interieur was bijzonder, ter verbetering van de akoestiek had Rietveld in de natte kalk van de wanden Genemuider matten gedrukt. De stoelen zijn eveneens door Rietveld ontworpen, en uitgevoerd door Metz & Co, met lila bekleding.


Bovenop de bioscoop ontwierp Rietveld een appartement waar hij met zijn gezin ging wonen. De inrichting was naar zijn idee de ideale woonomgeving, één grote ruimte achter een elf meter brede glaswand met uitzicht op het Vreeburg. Er waren nissen als slaapkamers, met alleen gordijnen als afscheiding naar de grote leefruimte.