Menu

DE VROEGE JAREN

 

Gerrit Rietveld  werkte bij zijn vader in zijn meubelwerkplaats. Zij maakten klassieke meubels en ook betimmeringen voor interieurs. Rietveld vertelde over deze periode: ‘dat ik van de oude stijlen ben afgeraakt was niet omdat ik ze niet mooi vond of omdat ik het niet goed kon maken want ik had het vak goed geleerd. Maar ik ben er mee uitgescheden omdat het geen voldoening gaf. Ik zag er geen toekomst in, want alles wat je maakte in die oude stijlen was eigenlijk slechter dan wat de mensen in die tijden zelf maakten’.

Vanaf 1904 volgde hij avondcursussen in tekenen, schilderen, boetseren, vaktekenen en stijl- en ornamentleer. Een van zijn docenten was P.J. Houtzagers, in die tijd een bekende architect in Utrecht.

‘dat ik van de oude stijlen ben afgeraakt was niet omdat ik ze niet mooi vond … ik zag er geen toekomst in’

In de periode 1909-1913 kwam Gerrit Rietveld in dienst van de firma Begeer en ontwierp showrooms in Lodewijk XIV en XV stijl. Daar ontmoette hij Erich Wichmann en Jan Eisenloeffel, die hem in contact brachten met zoals hij zei ‘meer moderne sferen’. In die tijd volgde Rietveld ook avondonderwijs bij de architect P.J.C. Klaarhamer. Deze had een atelier in hetzelfde pand als Bart van der Leck en zo maakte Rietveld kennis met het werk van deze kunstenaar.


Over deze tijd vertelde Rietveld: ‘Ik ben toen voor mijzelf allerlei dingen gaan maken maar ik wou toch eerst weten waar het eigenlijk naar toe moest. Ik voelde onmiddellijk dat je niet meer moest werken met de massa van het materiaal maar dat je moest werken met de ruimte die erin was en dat je dus een ruimte moest afscheiden van de algemene ruimte door middel van begrenzingen die niet volledig waren’.

Begin 1919 kwam hij via de architect van ’t Hoff in contact met leden van de Stijlgroep.

Rietveld zei over de Stijl: ‘ik ben bij de Stijl gekomen toen die al 1,5 jaar bestond. Heel toevallig omdat men mijn dingen zag en die kwamen overeen in uiterlijke vorm met de voortbrengselen van De Stijlleden. Maar De Stijl (die) had de bedoeling om een nieuwe stijl te maken, terwijl ik eigenlijk alleen maar een studie maakte (maar) die toevallig met de principes van De Stijl overeen kwam’.

Over het dressoir (Elling buffet) dat Rietveld in 1919 direct na de rood-blauwe stoel ontwierp zei hij: ‘Dat had tot principe die constructie [van de rood-blauwe stoel]; die constructie is niet alleen een hele typische sterke constructie die het hout in zijn volle kracht laat, maar het is tegelijkertijd een ruimtelijkheid; de drie dimensies van de ruimte zitten er in; dus als ik materiaal ging gebruiken dan gebruikte ik dat altijd ruimtelijk’.

In die tijd ontwierp Rietveld ook een aantal verbouwingen, interieurs  en winkelgevels. Zo kwam de winkelgevel van Begeer tot stand in 1919 en de winkel in Amsterdam van de Goud- en Zilversmid’s compagnie (1921) kreeg bij de verbouwing een bijzondere gevel. De pui is opgebouwd als een ruimtelijke compositie van verscheidene volumen en vlakken.

De verbouwing van de lederwinkel E. Wessels en Zoon in 1924 liet een etalage zien in de vorm van een grote glazen bak. De pui lijkt los te staan van de verdieping doordat de bovenlichten over de hele breedte van het pand naar achteren verplaatst zijn. 

Twee jaar eerder ontwierp Rietveld het interieur van de spreekkamer van huisarts A.M. Hartog in Maarssen, met een bureau, twee rechte lattenstoelen, een ladekast en een buizenlamp. Deze eerste versie had vier buizen, later werd de lamp meestal samengesteld uit drie delen. Een ultiem ruimtelijk object, waarin de drie dimensies van de ruimte zijn weergegeven.